zaterdag 24 januari 2015

Komt een beestje aan gelopen...

Dit had een eloquent stukje tekst moeten worden over winterse citroencake als metafoor voor de toestand in de wereld en die van mij in het bijzonder. In plaats daarvan deze treurzang op microscopisch kleine beestjes.


Dat komt door een recente invasie van griep- en verkoudheidsvirussen hier in huis. Snotterend en snuivend trekken wij ons door de dag ondertussen zakdoeken vol snuitend in alle kleuren groen die er te vinden zijn in een verfkleurenwand van de gemiddelde bouwmarkt (van "Noordzeealgengroen", via "frisse boswandeling" naar "vintage Rouquefort"). Enig pluspunt in deze duistere dagen was een grappig gesprek dat ik 's ochtends in het grote bed had met oudste dochter (gezusterlijk naast elkaar op een kussen - voordat ik wist wat ik nu weet, maar daarover straks meer).

Oudste dochter: "Mama, hoe komt het dat je neus dicht zit als je verkouden bent?"
Ik: "Dat komt omdat de kliertjes in je neus dan opzetten en dan voelt het vol in je neus".
Oudste dochter: "Maar waarom zitten die kliertjes dan in je neus?"
Ik: "Die zitten in je neus om bacteriën en virussen die naar binnen willen tegen te houden. Die mogen namelijk niet verder dan je neus want dan word je nog zieker."
Oudste dochter: "Maar weten die kliertjes dan het verschil tussen snot en virussen?"
Ik: "Ja, dat hebben ze geleerd. Maar soms komt er wel een een virus langs de kliertjes en dan word je toch nog ziek."
Oudste dochter: "Maar hoe kan dat dan?"
Ik: "Weet ik eigenlijk ook niet zo goed, misschien omdat het virus dan verkleed was als snot?"
Oudste dochter: "O ja, hahaha!"  - stilte - "Maar hoe komt hij dan aan zo'n verkleedpak?"

Je begrijpt, ze zijn op school al bezig met Carnaval. Ik daarentegen heb sinds twee dagen heel andere zaken die me bezighouden: hoofdluis.
Maandagavond half acht en ik zie oudste dochter voor de zoveelste keer aan haar hoofd kriebelen. Met het idee dat het waarschijnlijk wel zal gaan om wat droge winterhuid kijk ik met een half oog ongeïnteresseerd door haar dikke haar en sta bijna gelijk oog in oog met een roedel piepkleine kriebelmonsters. Sindsdien kijk ik minstens één keer per dag gewapend met zo’n enge martelkam en een bus luizenverdovende lotion door alle haarbossen in huis.


Gelukkig zijn we volgens mij fysiek aan de winnende hand maar het psychische herstel zal vermoedelijk langer duren…
En niet alleen omdat we het bizar griezelige ongedierte weer eens in de ogen hebben gekeken, maar bij mijn zoons vooral ook omdat er even sprake van was dat hun favoriete knuffelberen (met de welluidende namen Klaas en Biceps) een week in een vuilniszak zouden moeten doorbrengen.
Een alternatief was een beren logeerweek in de schuur. Hoewel ik vermoed dat ze daar waarschijnlijk gehavender uit tevoorschijn zouden komen aangezien dat in deze koude winterdagen het privédomein is van een kolonie bosmuisjes. En een gangenstelsel met knusse kraamkamer in het berenbinnenste overleven de tere kinderzieltjes van mijn zoons niet, ben ik bang.
Gelukkig is het gevaar vooralsnog geweken nu blijkt dat ze zelf geen hoofdluis hebben. Maar zodra ik over hoofdluiscontroles begin, kijken ze me niettemin wantrouwend aan.